Een weversverhaal uit 1792
Het is dinsdag 4 september 1792. Josina van Coll, weduwe van Martinus Versandvoort legt bijna 29 ellen linnen op de bleek. De bleek is een grasveld waarop het geweven linnen gelegd wordt om gebleekt te worden door het (zon)licht. Het linnen maakt ze regelmatig nat waarna ze het steeds omdraait, zodat het mooi wit kan worden. Veel thuiswevers hadden zo’n veldje aan huis. Later toen de textielfabrieken ontstonden zag je grote bleekvelden. Een straatnaam herinnert ons daar nog aan.
Het wordt avond. Josina gaat haar linnen binnenhalen. Tot haar verbazing is de bleek leeg. Haar linnen is verdwenen. Ze loopt naar binnen en vraagt haar zoon, met wie ze als thuiswever de kost verdient, of hij het linnen al binnen gehaald heeft, maar Jacobus weet van niets. Josina denkt bij zichzelf: “Dat zou Hendrik van Hoof weleens gedaan kunnen hebben,” want die heeft zij enkele dagen geleden achter haar huis zien lopen.
De dag na de diefstal gaat Josina naar schutter Hendrik Julie. Een schutter had allerlei taken in het kader van de openbare orde. Samen gaan zij op onderzoek uit bij Hendrik van Hoof die evenals zijn vrouw thuis is. Josina neemt het woord en vraagt aan Van Hoof: “Waar is mijn linnen?” Hendrik antwoordt: “Ik weet van geen linnen, ik heb het niet weggehaald!” Josina is echter niet tevreden met het antwoord, kijkt rond en loopt naar de bedstee waar zij het natte linnen onder het stro vandaan trekt. Ze zegt: “Dat is mijn linnen, maar er is een stuk afgesneden, er moet meer zijn!” Dan loopt de vrouw van Hendrik naar de weefkamer en haalt daar het andere stuk dat ook nog nat is. Schutter Hendrik Julie weet genoeg. Hij neemt het linnen in beslag en brengt het naar de raadkamer. De rechtszaak tegen verdachte kan in gang gezet worden.
Na dit incident vlucht Hendrik. Hij is nooit in hechtenis genomen, omdat niemand wist waar hij was. Henrik is nooit meer teruggekeerd naar Mierlo.
Geschreven door: Theo de Groof, Heemkundekring Myerle