Verhaal van Piet Stoop (1937)
Verhaal van Piet Stoop (1937): werkte bijna 40 jaar bij Jansen de Wit in Geldrop
"Mijn vader zei altijd: als je ergens gaat werken, dan niet te lang, want als je overal effe werkt, leer je overal wat. Zo kwam het dat ik als veertienjarig joch tot aan de diensttijd in veel verschillende bedrijven werkte. Autogeen lasser, monteur. Toen ging ik vrijwillig de marine in; afgeoefende stoom- en motormachinist was ik. Nee, geen tattoos. Daarna kon ik als leerling monteur bij Jansen de Wit in Geldrop aan de slag. Dat was een spinnerij. Daar werd het garen voor het weven gemaakt, de 'voorbereiding' zoals je dat zegt.
Van monteur werd ik hoofdmonteur en de laatste 8 jaar chef technische dienst. Dat had ik liever niet. Want dan komen ze van boven en beneden, dan zit je er tussen in. Ik kon met een regeling weg. Twee keer heb ik iemand uit de machines moeten halen. Tot voorbij de elleboog met zijn hand in de kammachine. Er was geen slachtofferhulp hoor. In het weverijmuseum zag ik mijn eerste weefgetouwen. Het épinglé getouw heb ik zelf in elkaar gezet, maar van inrijgen van een harnas heb ik geen verstand. Mijn hart ligt nog steeds bij de spinnerij. Ik zie de machines zo weer staan. Als er iets niet goed was, zag ik het meteen. Strijkgaren en kamgaren, meer garens werden er niet gemaakt. Een wever begrijpt niet dat een spinner eerste klas garen moet leveren; 'hedde kwaai garen, dan hedde kwaai doek!' De spinnerijmachines van de 'voorbereiding' in het weverijmuseum horen bij mij. Zo voelt dat."